Nederland haalt CO2-doelstelling bij lange na niet

Nederland dreigt in 2020 veel meer CO2 uit te stoten dan is afgesproken. Volgens drie gerenommeerde onderzoeksbureaus komen we niet verder dan een CO2-reductie van 15 procent ten opzichte van 1990. Dat zou 25 procent moeten zijn volgens de afspraak, die in oktober nog bekrachtigd is door het gerechtshof in de internationaal spraakmakende Urgenda-zaak. Bij dat arrest veegde het hof vrijwel alle argumenten van de landsadvocaat van tafel.

Het kabinet dacht op 23 procent te zitten, maar ook het hof zei in oktober al dat er een onzekerheidsmarge geldt. Minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat moet nu dus binnen een jaar aanvullende maatregelen nemen om een gat van tien procentpunt te dichten. De onderhandelaars van het Klimaatakkoord beginnen hierdoor al met een flinke achterstand in hun streven om de CO2-uitstoot in 2030 te halveren.

De maatregelen uit het Energieakkoord, die de afgelopen jaren voor de CO2-reductie hadden moeten zorgen, zijn voor een groot deel onderuitgehaald door de economische groei. Subsidieregelingen voor windmolens en zonnepanelen en fiscale regelingen voor schonere auto’s hebben wel effect gehad, maar worden tenietgedaan door de toename van het gebruik van fossiele brandstoffen. “Op dit moment is fossiele energie gewoon te goedkoop, je ziet dat er nog steeds meer in fossiele energie wordt geïnvesteerd dan in hernieuwbare energie en daar moet je van af”, zegt directeur Frans Rooijers van onderzoeksbureau CE-Delft.

‘Groei haalt pogingen verduurzaming onderuit’

Volgens de onderzoekers moet het roer daarom radicaal om. Waar de onderhandelaars van het Klimaatakkoord en de politiek genegen zijn om hier en daar wat aan subsidieknoppen en belastingtarieven te draaien, pleiten de onderzoeksbureaus voor een complete omschakeling in de economie volgens het principe van de vervuiler betaalt. “We zullen ervoor moeten zorgen dat het goedkoper wordt voor een burger of een bedrijf om emissie-arme of emissieloze technieken te kopen”, staat in het rapport.

Door bedrijven en burgers te laten betalen voor CO2-uitstoot verandert het economisch model. Energiebedrijven moeten gedwongen worden schone, duurzame energie aan te leveren. Op die manier wordt volgens de onderzoekers verduurzaming in de toekomst onderdeel van de economische groei terwijl die groei de verduurzamingspogingen nu onderuithaalt. Uiteindelijk moet er volgens de onderzoekers een CO2-prijs verwerkt zitten in alle producten en diensten, waardoor we economisch groeien naar een CO2-neutrale toekomst.

De praktijk is weerbarstig. De onderhandelende partijen aan de vijf verschillende klimaattafels zijn inmiddels negen maanden bezig. Binnen drie weken moeten de partijen een onderhandelaarsakkoord hebben. Gisteren dreigden de vier deelnemende milieuorganisaties hun handtekening aan het akkoord te onthouden omdat ze ontevreden zijn over de voortgang. Ook bij de milieuorganisaties is er onvrede over het uitblijven van zogeheten beprijzing van de CO2-vervuiling.

Vrees voor ‘gele hesjes’

Politiek en bedrijfsleven zijn huiverig om het principe van de vervuiler betaalt, radicaal in te voeren. Het bedrijfsleven zegt beducht te zijn voor de internationale concurrentiepositie en de politiek is bang voor negatieve koopkrachteffecten en boze burgers in gele hesjes zoals in Frankrijk.

Volgens Frans Rooijers van CE-Delft moet de overheid dat probleem apart oplossen, maar is het geen reden om niet te gaan beprijzen: “Je moet zorgen dat burgers die het niet kunnen betalen en bedrijven die problemen hebben met hun concurrentiepositie, schadeloos gesteld worden of compensatie krijgen. Maar je moet wel zorgen voor een effectief klimaatbeleid.”

De bureaus geven de voorkeur aan effectief beleid met koopkrachtreparatie boven halfbakken maatregelen. “Om zoveel mogelijk draagvlak te krijgen voor de transitie is het raadzaam alle extra inkomsten uit heffingen en belastingen ten behoeve van het klimaatbeleid volledig terug te sluizen naar burgers en bedrijven om CO2-reducerende maatregelen te treffen”, schrijven de bureaus.

Bron: NOS

SDE+-regeling vanaf 2020 verbreed naar CO2-reductie

Minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) met ingang vanaf 2020 wordt verbreed naar CO2-reductie.

De vernieuwde regeling gaat Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++) heten. Net als de huidige regeling SDE+ zal de SDE++ technieken stimuleren door de onrendabele top te vergoeden. Het verschil is dat technieken voortaan concurreren op basis van ‘vermeden CO2’ in plaats van ‘opgewekte duurzame energie’. Per techniek wordt gekeken naar de te subsidiëren ‘onrendabele top’ per vermeden ton CO2. Dat is het verschil tussen de kostprijs van de techniek en de marktwaarde van de vermeden CO2. Bij de opwekking van duurzame elektriciteit, zoals zonnestroom, wordt voor de berekening van de CO2-reductie uitgegaan van vervanging van de gemiddelde CO2-uitstoot van een efficiënte moderne gascentrale (red. conform PBL-methodiek).

Om concurrentie op CO2-reductie te stimuleren, komen technieken die kosteneffectief CO2 reduceren als eerste in aanmerking voor een subsidie. Dalende subsidiebedragen of een periodieke herijking per techniek zorgen dat de ondersteuning tijdelijk is en alleen toekomstbestendige technieken stimuleert die naar verwachting binnen afzienbare tijd ook zonder subsidiegeld uitgerold kunnen worden. In samenspraak met marktpartijen wordt de SDE++ nu verder uitgewerkt. Daarbij wordt gekeken welke technieken in aanmerking komen, welke subsidiebedragen per techniek gelden en of er productie- of budgetplafonds wenselijk zijn.

De nadere uitwerking van de SDE++ zal gedurende heel 2019 plaatsvinden. Naast juridische aspecten en uitvoerbaarheid zal ook de stabiliteit van de regeling centraal staan. Tevens zal besloten worden welke technieken in eerste instantie worden opgenomen in de SDE++.

Voor de subsidiebedragen per techniek wordt in 2019 een reguliere marktconsultatie gehouden, op basis van berekeningen die het PBL begin 2019 publiceert. Naar verwachting kan het definitieve voorstel voor de SDE++ in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer, zodat het op 1 januari 2020 in werking treedt.

Tegelijkertijd wordt de wet Opslag Duurzame Energie (ODE) aangepast. Dat is nodig omdat de SDE++ uit de ODE wordt gefinancierd. Bij het aanpassen van de ODE wordt gekeken naar de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Dit omdat er begrijpelijke zorgen zijn over de betaalbaarheid voor huishoudens en de concurrentiepositie van bedrijven.

Misvattingen over zakelijke zonnepanelen

Er zijn veel misvattingen over zonnepanelen op bedrijfsdaken in Nederland. Frank Heijckmann, benoemt en ontkracht ze.

Mijn dak is niet sterk genoeg om panelen te plaatsen.
“Vooral ondernemers met wat oudere gebouwen denken vaak dat deze ondergedimensioneerd zijn en het gewicht van zonnepanelen niet kunnen dragen. Het is echter met de nieuwste technieken en wat kleine ingrepen prima te doen.

Denk bijvoorbeeld aan extra waterafvoer zodat er weinig kilo’s voor waterlast nodig zijn of denk aan (kleine) constructie-aanpassingen. Vrijwel elk dak is geschikt te maken voor zonnepanelen, al is het maar een deel van het dak.”

De SDE-subsidie vanuit de overheid gaat omlaag dus zonne-energie wordt daardoor minder interessant en/of is niet rendabel voor mij.
“De hoogte van subsidies wordt bepaald door de hoogte van de investering, want er is alleen subsidie op de onrendabele top. Worden panelen goedkoper, dan krijgt men minder subsidie. Er is dus geen enkele reden om te wachten met de aanschaf nu de paneelprijzen blijven dalen. De investering én subsidie blijven altijd in verhouding.”

Ik begrijp de materie onvoldoende om er concreet mee aan de slag te gaan.
“Ook dit is een veelgehoorde reden om niet over te gaan op zonne-energie. Zonnepanelen plaatsen is bijna altijd voor de eerste keer en dat is inderdaad spannend en redelijk complex; levering, subsidie, exploitatie, onderhoud enzovoort. Er komt veel bij kijken en het is totaal anders dan bijvoorbeeld investeren in een bedrijfsmiddel.

Naar mijn gevoel laten veel ondernemers het daarom maar zitten. Maar onvoldoende kennis van materie kan en mag geen reden zijn het niet te doen. Kies een bedrijf dat transparant en eerlijk advies geeft. ‘Zoveel panelen is zoveel rendement’ is absoluut niet voldoende.

Zoek daarom een partij die – samen met u – een verdiepingsslag kan maken, die eerlijk adviseert, want het gaat ook over het profiel van het verbruik, levering en terug levering. Ga eens praten, laat u goed informeren en neem dan een weloverwogen besluit.”

Ik wil niet investeren in zonnepanelen, maar in mijn core business.
“Het gaat vaak om hoge investeringen en sommigen steken inderdaad dat geld liever in bedrijfsactiviteiten dan in zonnepanelen. Toch vraagt de klant meer en meer om duurzaamheid.

Voor ondernemers die zo denken, zijn er twee opties om als bedrijf wél duurzamer te worden en toch niet te hoeven investeren in zonnepanelen; dakverhuur of operational lease. Bij dakverhuur legt een partij de zonnepanelen en de opgewekte gaat naar een duurzame energieleverancier, bijvoorbeeld Greenchoice.

Bij operational lease investeert u niet zelf, maar leveren de zonnepanelen wel energie aan uw bedrijf. Wat over is, gaat terug naar het net. Zo is er altijd financieel voordeel te halen uit zonnepanelen.”

Panelen worden steeds efficiënter, ik wacht dus liever.
“Tegen de mensen die bovenstaand excuus hanteren, zeggen wij…denk eens aan een auto, een computer, een telefoon. Ook die zijn over enkele jaren weer geavanceerder dan nu. Is dat een reden het nu niet te kopen?

Dat is een slecht argument. Het is een eenmalige investering die vijfentwintig jaar op een dak ligt. Over vijf jaar zijn panelen wellicht iets efficiënter, maar dan is er al vijf jaar aan financieel voordeel verlopen. En zó snel gaat het nu ook niet, er wordt verwacht dat er de komende jaren geen disruptieve ontwikkelingen zijn bij zonnepanelen.”

Het verbruik van mijn bedrijf/ pand is te laag.
“Dit wordt vaak gezegd door eigenaren van distributiecentra omdat deze relatief niet veel energie verbruiken. Vaak is de opgewekte energie acht keer hoger dan nodig is voor eigen gebruik.

Toch zijn zonnepanelen dan een juiste keuze; het bedrijf krijgt een duurzamer karakter én het teveel aan energie kan terug geleverd worden aan het net (en worden door geleverd aan anderen), waardoor er toch een prima rendement valt te behalen.”

Banken zijn huiverig om mee te werken aan de financiering.
“Tot anderhalf jaar geleden hadden banken inderdaad weinig tot geen interesse om deze vorm van duurzaamheid te financieren. Zij dachten zelfs dat een pand minder waard zou zijn met zonnepanelen.

Nu is dat totaal omgedraaid; vastgoed dat niet verduurzaamd is of wordt, krijgt problemen met de financiering. Huurders willen een duurzaam pand en deze mindset sijpelt inmiddels ook door naar beleggers. Financiering voor grote projecten is daardoor gemakkelijker geworden.”

Het zou mijn bedrijfsproces kunnen beïnvloeden en wat vindt mijn verzekering ervan?
“Het bedrijfsproces wordt op geen enkele manier beïnvloed, alles blijft hetzelfde werken als voor de komst van zonnepanelen op het dak. Zou er onverhoopt een storing ontstaan – wat zelden voorkomt – dan komt er meer energie uit het net.

En voor verzekeringsmaatschappijen is het ondertussen ook duidelijk dat de impact minimaal is mits de panelen geplaatst zijn door een gerenommeerd bedrijf die het project conform de juiste normen installeert.”

Als ik kies voor een gefinancierd zonnestroomproject, zit ik 16 jaar vast aan een energiecontract.
“Nee, dat is niet waar. De ondernemer kiest altijd zelf waar hij energie inkoopt of aan wie hij terug levert. De prijs van de is altijd gerelateerd aan de huidige energieprijzen.

Daarnaast kan de gebruiker of eigenaar van het pand de altijd in eigendom overnemen tegen een vooraf vastgesteld bedrag.”

Zonne-energie kan niet voor zowel de belegger (eigenaar) als de gebruiker (huurder) interessant zijn.
“Dat kan zeker wel, we hebben het al meermaals bewezen. De belegger krijgt een duurzaam pand en dakhuur, de huurder krijgt stroom tegen een gereduceerde prijs en de rest gaat terug naar het net. Dat is een win-win-win situatie. Zelfs voor ontwikkelaars van grootschalig vastgoed is het interessant, aangezien een pand meer verhuurde meters krijgt en men vaak voor de hypotheek van het pand een beter rentetarief krijgt ”.

Nieuwe en geactualiseerde erkende maatregelen voor energiebesparing

Er zijn nieuwe en geactualiseerde erkende maatregelen voor energiebesparing. Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft het wijzigingsvoorstel voor bijlage 10 in de Activiteitenregeling op 5 oktober 2018 in consultatie gebracht.

Bedrijven die onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) vallen, moeten alle energiebesparende maatregelen nemen die zich in maximaal vijf jaar terugverdienen. Om aan deze verplichting te kunnen voldoen, kan een bedrijf of organisatie erkende maatregelen voor energiebesparing (EML’s) treffen. De EML’s vindt u in bijlage 10 van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna Activiteitenregeling).

Consultatie

Het voorstel voor de wijzigingen van bijlage 10 ligt per 5 oktober 2018 in consultatie. Het voorstel is afkomstig van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Dit door de actualisatie van de in deze bijlage opgenomen erkende maatregelen voor energiebesparing.

Via de internetconsultatie vindt u het wijzigingsvoorstel met een toelichting. Bedrijven, gemeenten, provincies, omgevingsdiensten, regionale uitvoeringsdiensten en anderen kunnen tot en met 3 november 2018 reageren op de voorgestelde wijzigingen. De wetswijziging treedt na verwerking van de reacties per 1 januari 2019 formeel in werking.

Meer prioriteit

In het Energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat bedrijfsleven en bevoegd gezag meer prioriteit geven aan de verplichting om energie te besparen. Dit doen zij op basis van het Activiteitenbesluit (artikel 2.15 1e lid).

Om het bedrijfsleven en het bevoegd gezag betere handvatten te geven voor het invullen van de verplichting, zijn per 1 december 2015 voor 7 bedrijfstakken de EML’s geïntroduceerd. Per 1 januari 2018 zijn nu voor 19 bedrijfstakken EML’s beschikbaar. De overheid en het bedrijfsleven hebben in 2015 afgesproken om de EML’s voor de alle bedrijfstakken regelmatig te actualiseren. In 2018 is deze afspraak nagekomen.

Wat is er op hoofdlijnen veranderd?

  • De maatregelen zijn tegen het licht gehouden. Zijn de genoemde maatregelen nog actueel? Zijn er betere maatregelen? Verouderde maatregelen zijn verwijderd. Nieuwe maatregelen zijn toegevoegd.
  • De indeling van de pakketten met EML’s is veranderd en nu verduidelijkt. Maatregelen zijn gegroepeerd, dat betekent dat gelijksoortige maatregelen bij elkaar staan. Ook hebben ze een betere nummering. Verder zijn bepaalde activiteiten, waaraan de maatregelen zijn gekoppeld, herschreven om de uitvoerbaarheid te verbeteren.
  • Reikwijdte van de pakketten met EML’s is voor bepaalde bedrijfstakken vergroot.

    Bron: InfoMill

Helft van kantoorgebouwen voldoet niet aan eisen!

Naar verwachting moeten alle kantoorgebouwen in Nederland vanaf 1 januari 2023 een energielabel C (of beter) hebben. Deze verplichting wordt opgenomen in het Bouwbesluit. Een energielabel is verplicht bij verkoop, verhuur of oplevering van een pand en is tien jaar geldig. Het gaat hierbij om kantoren groter dan 100m2. Energielabel C (of beter) houdt in dat de kantoren een Energie Index van 1,3 of minder moeten hebben. Nieuwere gebouwen voldoen meestal al aan deze eis. Voor nieuwbouw gelden al strengere eisen. Deze verplichting zorgt ervoor dat ook bestaande gebouwen beter gaan presteren op energiegebied.

energeindex

Naar schatting voldoet meer dan de helft van de kantoren in Nederland niet aan deze aanstaande verplichting. Wanneer een pand niet voldoet aan de eisen, mag het niet meer als kantoor gebruikt worden.

Zie ook: 80% kantoren moet aan de bak voor energielabel C. Destijds werd zelfs geschat dat 80% van de gebouwen niet voldoet!

Uitzonderingen hierop zijn:

  • Kantoor(ruimte) gebruikt als nevenfunctie (<50% gebruiksoppervlak heeft kantoorfunctie);
  • Monumenten (rijk/prov./gem.) *beschermde stads- en dorpsgezichten behoren hier niet toe;
  • Binnen twee jaar te slopen/transformeren/onteigenen panden.

Bron: RVO

Bedrijven moeten energiebesparing melden voor juli 2019

Bedrijven moeten onder het aangepaste Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht laten zien welke energiebesparende maatregelen ze doorvoeren. De deadline voor de eerste melding is 1 juli 2019.

Een fundamentele doorbraak in de uitvoering van de Wet milieubeheer. Zo omschreef Ed Nijpels, voorzitter van de borgingscommissie Energieakkoord, de nieuwe informatieplicht in het Activiteitenbesluit in een brief aan de Sociaal-Economische Raad-voorzitter in februari. “In voorgaande jaren was de handhaving van de wet niet effectief. Daardoor leverden eerdere afspraken over besparing te weinig op. Nu kunnen we echt meters maken.”

Consultatie tot 21 mei

Hoe de verplichting er precies uit komt te zien, wordt duidelijker met de gepubliceerde toelichting op de wijziging van het activiteitenbesluit. Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat legde deze toelichting samen met andere documenten 23 april ter consultatie. Bedrijven, gemeenten, provincies, Omgevingsdiensten (OD’S), Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) en andere stakeholders kunnen tot 21 mei reageren, stelt het ministerie. Naast de eerste deadline voor de vierjaarlijkse informatieplicht staat in de documenten ook hoe het ministerie de terugverdientijd van energiebesparende maatregelen wil berekenen.
Extra 12,5 PJ besparing met informatieplicht
Doel van de informatieplicht is om met de Wet milieubeheer meer energie te besparen. Het energieakkoord stelt een gemiddelde jaarlijkse besparing van 1,5 procent en 100 PJ extra energiebesparing in 2020 ten doel. Vooralsnog loopt Nederland echter achter: de Nationale Energieverkenning wees aan dat de 100 PJ op 75 PJ zou blijven steken. Striktere naleving van de wet zou extra 12,5 PJ energiebesparing op kunnen leveren volgens de Nationale Energieverkenning 2017. Door de informatieplicht moeten bedrijven aangeven welke energiebesparende maatregelen die ze in 5 jaar kunnen terugverdienen daadwerkelijk nemen.

Deadline noodzakelijk

Het Activiteitenbesluit treedt 1 juli 2019 in werking. Op diezelfde datum dienen bedrijven hun bevoegd gezag te informeren over hun energiebesparende maatregelen. Provincies en gemeentes (en door hen gedelegeerde OD’s en RUD’s) zijn als gezagen verantwoordelijk voor de handhaving, licht de nota toe. De eerste deadline volgend jaar is ‘noodzakelijk om nog een bijdrage te kunnen leveren aan het behalen van de doelen voor 2020’, beargumenteert minister Wiebes in de nota.

Extra administratieve last beperkt

Volgens de minister is de eerste deadline ook haalbaar voor bedrijven. Zo’n 80 procent van de 100.000 beoogde organisaties zal naar verwachting voldoen aan de Wet milieubeheer door maatregelen te treffen van de lijst erkende maatregelen. Extra administratieve last blijft voor deze bedrijven ‘dus beperkt tot het melden dat zij deze maatregelen hebben uitgevoerd’. Energiebesparingsconsultants schatten voor het ministerie in dat deze bedrijven gemiddeld 6 uur kwijt zijn aan het melden van de genomen energiebesparende maatregelen. Omdat de andere 20 procent van de bedrijven groter en complexer zijn, ‘is het aannemelijk dat zij reeds onder de audit-plicht van de Energiebesparingsrichtlijn (EED) vallen’, stelt Wiebes.

Type kosten en stroomprijs voor terugverdientijd

De handhaving van de Wet milieubeheer was niet alleen moeilijk doordat het overzicht op besparende bedrijven ontbrak. Ook onduidelijkheid over de berekening van terugverdientijden zat de besparingsverplichting dwars, gaven de provincies, gemeenten, OD’s en RUD’s eerder aan. In de nota staat te lezen dat EZK denkt aan ‘typen kosten die worden meegenomen en de stroomprijs die wordt gebruikt’. “Zo wordt voorkomen dat het sommige bedrijven veel meer of minder kostenposten betrekken bij het bepalen van de terugverdientijd dan andere bedrijven. Het is wenselijk dat de melding zoveel mogelijk eenduidig wordt vormgegeven zodat het bevoegd gezag de verkregen informatie kan vergelijken.”

Niet eerder vertoonde maatregelen nodig om opwarming aarde te beperken tot 1,5 graad

De opwarming van de aarde moet beperkt blijven tot maximaal 1,5 graad om het risico op droogte, overstromingen, extreme hitte en andere ernstige gevolgen voor honderden miljoenen mensen te beperken. Om dat voor elkaar te krijgen moeten dringende en niet eerder vertoonde maatregelen worden genomen, waarschuwen vooraanstaande klimaatwetenschappers in een nieuw rapport van het VN-Klimaatpanel IPCC.

Het rapport werd vannacht in Zuid-Korea gepresenteerd. 195 landen werden het daar de afgelopen week eens over de tekst. Het rapport was een wens van de bestuurders die het klimaatakkoord van Parijs in 2015 overeenkwamen.

Volgens de auteurs zijn de maatregelen betaalbaar en uitvoerbaar, maar ze geven toe dat de stijging van maximaal 1,5 graad aan de ambitieuze kant van het klimaatakkoord van Parijs ligt. Daarin is afgesproken om de stijging te beperken tot tussen de 1,5 en 2 graden Celsius ten opzichte van het begin van de industriële revolutie.

'Snel veel actie nodig'

Onder de 1,5 graad opwarming blijven is mogelijk, zegt de Nederlandse Heleen de Coninck, een van de hoofdauteurs van het rapport in het NOS Radio 1 Journaal. “Maar er is wel heel snel, heel veel goed onderling afgestemde actie nodig om dat te bereiken. Het is dus niet onmogelijk, maar het wordt wel een hele opgave.”

Die halve graad maakt volgens de auteurs een zeer groot verschil. Om de opwarming te beperken moet de CO2-uitstoot in 2030 met 45 procent zijn verminderd en in 2050 tot nul zijn teruggebracht. De kosten van niets doen, zijn nog veel groter dan ingrijpen, waarschuwt het IPCC. Het rapport wordt aangeboden op de VN-klimaatconferentie in Polen eind dit jaar.

Verschil tussen 1,5 en 2 graden opwarming

Een halve graad kan volgens de wetenschappers het verschil maken tussen het volledig verdwijnen van het koraal en het behoud van een deel dat nog kan herstellen. Ook is de druk op de Noord- en Zuidpoolgebieden bij maximaal 1,5 graad opwarming een stuk minder.

Een halve graad minder opwarming betekent ook 50 procent minder overstromingen en minder hongersnood of klimaatgerelateerde armoede voor honderden miljoenen mensen. Bij 2 graden zouden er nog meer warme dagen bijkomen, zoals we afgelopen zomer op het noordelijk halfrond merkten, en neemt de kans op hittegerelateerde doden en bosbranden toe.

Maar het grootste verschil zit hem in de gevolgen voor de natuur. Een veel groter deel van de insectenwereld, onmisbaar voor bestuiving, overleeft als de opwarming beperkt blijft tot 1,5 graad. Ook voor de plantenwereld zijn er significante gevolgen. De stijging van de zeespiegel en de zuurgraad van oceanen is minder sterk.

Analisten zijn sceptisch en zeggen dat er nog veel werk verricht moet worden. Ze wijzen erop dat landen die zich hebben gecommitteerd aan de klimaatdoelen van Parijs, niet handelen in de geest van de afspraken. Zo wordt bijvoorbeeld doorgegaan met fracking, het exploiteren van het Noordpoolgebied en het kappen van (oer)bos.

De wereld is momenteel 1 graad warmer dan voor het begin van de industriële revolutie. Als de wereld zo doorgaat dan is de stijging van 1,5 graad tussen 2030 en 2052 bereikt, staat in het rapport.

De IPCC wijst erop dat klimaatverandering al gaande is, getuige de verwoestende orkanen in de VS, recorddroogte in Kaapstad en ongekende bosbranden in Lapland. Elk klein beetje extra opwarming zal de gevolgen van klimaatverandering versterken.

Als de huidige koers wordt aangehouden dan zal de opwarming van de aarde richting de 3 graden gaan.

Bron: NOS

‘Verschil 1,5 en 2 graden opwarming erg groot, zeker voor Nederland’

Het lijkt verwaarloosbaar, een halve graad, maar er zijn zeer grote verschillen tussen een wereldwijde opwarming van 1,5 en 2 graden. Dat zal de conclusie worden van een belangrijk VN-rapport, waar deze week overeenstemming over moet worden bereikt.

Vandaag begint in Zuid-Korea een bijeenkomst van het IPCC, het Intergovernmental Panel on Climate Change. Klimaatwetenschappers uit de hele wereld moeten het samen met regeringsdelegaties eens worden over een samenvatting van al het onderzoek dat hier wereldwijd in de afgelopen paar jaar naar is gedaan.

Onomkeerbaar

De wens voor dit onderzoek werd uitgesproken tijdens de Klimaattop in Parijs, in 2015. Op die top werd duidelijk dat meer dan honderd landen liever wilden streven naar 1,5 graad, in plaats van 2 graden opwarming. Daarom staat in het Klimaatakkoord van Parijs dat de opwarming beperkt moet blijven tot “ruim onder de 2 graden, liefst in de buurt van 1,5”. Vooral kleine eilandstaten vrezen de zeespiegelstijging die bij twee graden opwarming voor hen mogelijk al funest zal zijn.

Maar het gaat niet alleen om de hoeveelheid zeespiegelstijging. Wetenschappers denken ook dat er een moment zit aan te komen dat het smelten van de grote ijskappen op Groenland en Antarctica niet meer stopt, ook niet als de uitstoot van broeikasgassen naar beneden gaat. Dat moment van onomkeerbaarheid ligt mogelijk precies tussen die 1,5 en 2 graden, zo wordt gedacht. Het risico hierop is bij 2 graden in ieder geval groter.

Groot belang voor Nederland

Voor Nederland is dit rapport dan ook van groot belang, vertelt Rob van Dorland van het KNMI. Hij coördineert de activiteiten van IPCC in Nederland, zoals de selectie van wetenschappers en het organiseren van zogeheten reviews, de controle van de teksten door weer andere wetenschappers.

“Als we praten over zeespiegelstijging, is dit voor Nederland natuurlijk uitermate van belang. Er zijn verschillen tussen 1,5 en 2 graden in zeespiegelstijging. Nederland is een laaggelegen land, met 30 procent onder de zeespiegel en 60 procent is kwetsbaar voor overstromingen. Dus voor Nederland is dit rapport van groot belang.”

Daarnaast is duidelijk dat het zeeleven in oceanen veel meer te lijden heeft van verzuring bij 2 graden opwarming dan bij 1,5. Ook zullen er meer extreme buien en intensere orkanen optreden bij 2 graden temperatuurstijging.

1,5 graad nog mogelijk

Tegelijk is een andere belangrijke conclusie dat het beperken van de opwarming tot anderhalve graad nog steeds mogelijk is. Maar dan moeten wel alle zeilen worden bijgezet. Mocht de wereld na dit rapport besluiten om toch voor die anderhalve graad te gaan, dan moet er nog een flinke schep bovenop bij alle wereldwijde klimaatmaatregelen.

Hoe dit alles precies in een samenvatting van het rapport wordt opgeschreven, is nog onderwerp van discussie. De komende week zal letterlijk elke zin en elke alinea besproken worden. In totaal hebben duizenden wetenschappers wereldwijd aan dit rapport gewerkt, vertelt Rob van Dorland.

Ook in ons land waren tientallen mensen betrokken bij het nieuwe rapport, hetzij als auteur hetzij als meelezer die de teksten controleert. “Naar de tekst van het hoofdrapport hebben experts in alle landen twee keer kunnen kijken”, legt Van Dorland uit. “Inhoudelijk kan daar niks meer aan veranderen. Maar aan de samenvatting nog wel.”

Het VN-Klimaatpanel IPCC doet zelf geen nieuw onderzoek. Het brengt alleen onderzoek van andere wetenschappers samen in een dik rapport. Hiervan wordt een samenvatting gemaakt, en die moet worden geaccepteerd door alle regeringen wereldwijd. Het vormt de basis voor het klimaatbeleid in alle landen en is ook het uitgangspunt voor onderhandelingen tijdens internationale klimaatconferenties.

Van Dorland signaleert dat dit IPCC-rapport op veel meer commentaar kon rekenen dan andere IPCC-rapporten. “Ik vind dat logisch, gezien het enorme belang ervan”, zegt hij. Maar mogelijk zullen andere landen dit aspect aangrijpen om niet in te stemmen met het rapport. Niet alle landen zijn namelijk gelukkig met de grote hoeveelheid opmerkingen die verwerkt moest worden.

Uniek

Een IPCC-rapport kan alleen met unanimiteit worden aangenomen, dus als een paar landen niet akkoord gaan, zal het niet worden aangenomen. Dit zou tamelijk uniek zijn, want volgens Van Dorland is het maar één keer eerder voorgekomen dat een IPCC-rapport niet meteen door de verzamelde landen werd goedgekeurd; dit gebeurde in het midden van de jaren negentig.

Mocht dit nu weer gebeuren, dan zal het in de praktijk betekenen dat het rapport wordt uitgesteld. Dan komt het te laat voor de komende grote klimaattop die eind dit jaar wordt gehouden in Polen. Op deze top wordt vooral gesproken over een soort stappenplan, dat ertoe moet leiden dat het Parijse klimaatakkoord goed wordt uitgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld over financiële steun voor arme landen en over afspraken over de manier van meten en rapporteren van CO2-uitstoot.

Volgens Van Dorland is het daarom belangrijk dat het IPCC-rapport wel wordt aangenomen, zodat het ook in Polen besproken kan worden. Want hoe langer gewacht wordt met het terugbrengen van de uitstoot van broeikasgassen, hoe moeilijker het zal zijn om de temperatuurstijging nog te beperken.

Bron: NOS

Veel bedrijven missen kennis en tijd voor verduurzaming

Ruim de helft van de Nederlandse bedrijven is actief met verduurzaming, maar kennis en tijd schieten vaak tekort. Dit blijkt uit een onderzoek dat GFK in opdracht van ABN AMRO Commercial Banking heeft verricht onder 349 Nederlandse bedrijven. ABN AMRO ondersteunt de overgang naar een duurzamere economie en wil daarom meer inzicht in hoe het Nederlandse bedrijfsleven werk maakt van duurzaamheid.

Bij net meer dan de helft van Nederlandse ondernemingen (51 procent) staat duurzaamheid nadrukkelijk op de agenda. Bijna drie op de tien bedrijven (28 procent) geeft aan maatregelen te nemen als dat echt wordt verlangd en een vijfde (20 procent) geeft aan niet of nauwelijks aan duurzaamheid te doen. In de bedrijfsvoering wordt vooral gekeken naar duurzaamheid bij het inkoopbeleid (59 procent), het efficiënt omgaan met energie in het bedrijfsgebouw (59 procent), en bij lange-termijninvesteringen (55 procent). Andere aandachtsgebieden waar duurzaamheid hoog scoort, zijn het efficiënt omgaan met grondstoffen (48 procent) en iets terug te willen doen voor anderen (42 procent). 

Niet omdat het moet

Bedrijven die willen investeren in verduurzaming doen dat primair vanuit een intrinsieke motivatie (73 procent). Daarnaast speelt mee dat ondernemers de wereld goed willen achterlaten voor volgende generaties (70 procent) en op de lange termijn kosten willen besparen (55 procent). Ruim de helft van de ondernemers geeft aan wel te willen investeren, maar onvoldoende tijd en/of kennis te hebben (54 procent) of onvoldoende geld en/of personeel (46 procent) om dit te doen.

Ondernemers willen duurzame bank

Van alle bedrijven werkt 47 procent bij voorkeur of zelfs uitsluitend samen met een bank die actief is op het gebied van duurzaamheid. Ondernemers vinden het vooral belangrijk dat de bank het geld duurzaam investeert (75 procent), beleid heeft voor het naleven van de mensenrechten (70 procent), en duurzame initiatieven sponsort (67 procent).   

Bron: Duurzaam Nieuws

2 op 5 kantoren nog niet klaar voor 2023

Kantoorgebouwen moeten in 2023 beschikken over minimaal energielabel C. Aan deze verplichting voldoen momenteel slechts drie op de vijf kantoren, zo blijkt uit onderzoek. Om alsnog aan deze eis te voldoen, moeten vooral de energie-onzuinigste panden ingrijpend worden gerenoveerd.

Op 1 januari 2023 moeten alle gebouwen die, volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), voor meer dan 50% uit een kantoorfunctie bestaan een Energie-Index hebben van maximaal 1,3; dit komt overeen met label C. Voldoet het pand dan niet aan deze eis, dan mag het niet meer als kantoor gebruikt worden. Monumenten zijn uitgezonderd, net als panden die gesloopt of getransformeerd worden. Tot recent was weinig bekend over de staat van de kantoorgebouwen in Nederland in relatie tot het energielabel. Daarmee is ook onduidelijk welke verduurzamingsopgave er ligt.

Biseps-project
De gemeente Breda participeert in het Biseps-project, een samenwerkingsverband tussen regio’s in Nederland, België, Frankrijk en Groot-Brittannië. Doel van het project is om de verduurzaming van bedrijventerreinen te stimuleren, door het uitvoeren van praktische pilots en het ontwikkelen van eenvoudige tools om deze verduurzaming te faciliteren. Het project wordt door de Europese Unie gesubsidieerd.

De gemeente Breda heeft Taskforce Label A gevraagd om de energietransitie van bedrijventerrein 3BO op gang te brengen. Taskforce Label A is een samenwerkingsverband tussen energie-adviesbureau BOnDS en Bureau van Miert. De eerste stap was de huidige staat van de duurzaamheid op het terrein in kaart brengen. Daarbij bleek al snel dat over de gebouwen weinig bekend was, omdat maar één op de zeven gebouwen in Breda een energielabel heeft. Landelijk is dit één op de acht.

Benchmarking tool
Daarom is met onze gezamenlijke kennis van vastgoed, BAG en energielabels een eenvoudige tool ontwikkeld. Die tool benchmarkt een utiliteitsgebouw zonder energielabel aan alle vergelijkbare utiliteitsgebouwen in heel Nederland, die op dit moment een energielabel hebben. Benchmarking wordt gedaan op basis van gebruiksfunctie, oppervlak en bouwjaar. De tool kan gebruikt worden voor individuele gebouwen, maar ook voor hele bedrijventerrein en steden.

De benchmarking is voor de gemeente Breda uitgevoerd voor alle utiliteitsgebouwen in gemeente. Dat waren naast kantoren ook winkels, sportaccommodaties en scholen. Dit leverde een schat aan informatie op over de duurzaamheid van het Bredase vastgoed. Denk daarbij aan de aantallen A, B, C, enz -labels per gebruiksfunctie. Ook zijn de bijbehorende oppervlaktes nu bekend, wat een beeld geeft van de verduurzamingsopgave. Een raming van de bijbehorende kosten wordt nog gemaakt.

Kaart met gekleurde gebouwen
Aansluitend is een kaart gemaakt waarbij voor de hele stad in een oogopslag te zien is hoe het gebouwenbestand er uit ziet. De gebouwen zijn op de kaart ingekleurd met de kleur van het energielabel, dat vergelijkbare gebouwen gemiddeld hebben. De beschikbare gegevens over de energielabels worden ook gekoppeld aan data over leegstand. Zo krijgt de gemeente een goed beeld over de stand van het vastgoed in de stad.

88% zonder label
Deze benchmark is nu ook gemaakt voor alle gebouwen in Nederland met enkel een kantoorfunctie. Gebouwen die naast de kantoorfunctie een andere functie hebben, zijn buiten beschouwing gelaten. Er zijn in totaal 87.000 kantoorgebouwen onderzocht met een totaal gebruiksoppervlak (GO) van 65 miljoen m2. Hiervan hebben er ruim 10.000 een energielabel. Dat wil zeggen dat 77.000 van deze kantoren op dit moment geen label heeft en dat is 88%.

Deze 77.000 kantoren zijn gebenchmarkt aan de 10.000 al afgegeven labels. Dan blijkt dat 50.000 kantoren (labels uit de benchmark plus de reeds afgegeven labels) nu label A, B of C hebben. Van de overig 37.000 kantoren die een lager label hebben, zijn er naar verwachting 16.000 (18%) met een G-label. Als echter naar gebruiksoppervlak gekeken wordt ontstaat een ander beeld, namelijk dat 28% van het oppervlak aan kantoren gelabeld is.

Groen label: 61%
Verder heeft in totaal 61% van het kantooroppervlak een groen label (A, B of C). De relatie tussen energielabel en bouwjaar ligt voor de hand. Dit wordt door de benchmark bevestigd, want van de panden van voor 1975 voldoet tenminste 65% niet aan de label C-eis. In de periode 1975-1988 is dat ongeveer 50%. Panden van na 2013 hebben vrijwel allemaal een groen label. In Nederland is er naar verwachting 25 miljoen m2 gebruiksoppervlak dat niet tenminste label C heeft en dus nog voor 2023 verduurzaamd moet worden. Dit zijn 37.000 kantoren.

Met name kantoren met label F of G moeten ingrijpend verduurzaam worden om label C te halen. Dat betreft 21.000 panden (12,5 miljoen m2 GO). Dit zijn veelal relatief kleinere, oudere kantoorpanden. Dit zijn enkel nog de kantoren die 100% de kantoorfunctie hebben. De werkelijke opgave is nog groter, want alle gebouwen die voor 50% of meer uit kantoorfunctie bestaan moeten in 2023 label C zijn. De benchmark heeft ook nog andere opvallende feiten aan het licht gebracht. Zo komt een label G vaker voor dan label B. Verder valt op dat de meeste van de onderzochte gebouwen, namelijk 30.000 stuks, stammen uit de periode 1992-2012.

Zorgwekkend beeld
Kijkend naar de periode tot 2023 ontstaat een zorgwekkend beeld. Een grote meerderheid van de kantoorpanden heeft nog geen energielabel. En er ligt een groot oppervlak aan kantoren wat de komende 5 jaar tot een groen energielabel verduurzaamd moet worden. De panden met D of E label zullen met wat kleinere ingrepen genoeg progressie maken om C te worden. Denk daarbij aan verlichting en PV-panelen, maar ook aan duurzame vervangingen van bestaande installaties, die in het kader van de onderhoudsplanning toch al voorzien waren.

Bij gebouwen met een F of G label moet er veel meer gebeuren en zal in de meeste gevallen ook de gebouwschil aangepakt moeten worden. De vraag die opdoemt is of er genoeg capaciteit bij de EPA-U adviseurs (energielabelaars), installateurs en aannemers is om de klus tijdig te klaren. Het antwoord is vrijwel zeker NEE. Banken zijn inmiddels begonnen met eisen te stellen bij de (her)financiering van kantoorpanden. Wie een kantoor met een slecht label wil kopen, kan lastig geld lenen. Het gevolg is dat panden zonder A, B of C-label in rap tempo minder waard gaan worden. Dus hoewel 2023 nog ver weg lijkt, is het advies aan kantooreigenaren: ga morgen op zoek naar een goede EPA-U adviseur.